Volgens de Nederlandse minister Bert Koenders van Ontwikkelingssamenwerking
zal een deel van dat geld besteed worden aan rechtstreekse voedselsubsidies.
Een ander deel is een bijdrage voor nodige investeringen, zoals kunstmest.

"Het is geen gift”, benadrukte Koenders zondag na afloop van het
beraad van de Wereldbank in Washington. "De landen moeten het terugbetalen
als de productie beter loopt.”

De subsidie is een noodgreep. Om de boeren in ontwikkelingslanden op langere
termijn te helpen bepleit Koenders een structurele oplossing. Daarvoor is
noodzakelijk dat zij toegang krijgen tot de westelijke markten. Hij doet
daarom een beroep op de Wereld Handels Organisatie (WHO) om de afsluiting
van een vrijhandelsakkoord te bespoedigen.

Op de vergadering van de Wereldbank zijn de rijke landen die niet aan
hun toezeggingen op het gebied van ontwikkelingshulp hebben voldaan,
opgeroepen om hun bijdrage te vergroten.

De norm voor rijke industrielanden is om 0,7 procent van het nationaal product
aan ontwikkelingshulp bij te dragen. De meeste landen, waaronder de
Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk, Italië en Duitsland zitten
daar ver onder. De Nederlandse bijdrage is 0,8 procent.

Twee jaar geleden is de afspraak gemaakt tot het jaar 2010 de bijdrage
te verdubbelen, waardoor vele rijke landen de 0,7 procent norm zouden halen.
Maar volgens Koenders is de afgelopen twee jaar het tegenovergestelde
gebeurd: een groot aantal landen verminderde de bijdrage.

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl